Carlijn Willemstijn:
Schijn bedriegt
Ik staar naar de rouwkaart in mijn hand. Ik zie dat ze in 1967 is geboren. Op de kaart is een foto afgedrukt van haar gezicht. Twee vrolijke ogen kijken mij aan, kleurrijke make up , een stralende mond en een vlot geknipt koppie. De vrolijkheid en onbezorgdheid lijken van haar af te spatten. Maar schijn bedriegt. Ik kan bijna niet geloven dat zij, deze mooie sprankelende vrouw, er nu niet meer is.
Volledig in shock belde Astrids mij vorige week op: “Ze is er niet meer, ze is er gewoon opeens niet meer! Ik kan het niet geloven, dit moet een heel slechte grap zijn! Ze is dood!”
Ik kon niks anders stamelen dan: ”Maar waarom, waarom dan toch?”
Tijdens de uitvaartdienst heeft haar verdrietige zoontje gesproken. Haar volledig verslagen man heeft een mooi gedicht voorgedragen. Een gedicht wat zij had achtergelaten. In de doodstille bomvolle kerk galmden de gesproken zinnen tegen de muren. De mensen hielden de adem in terwijl haar man al zijn kracht bij elkaar verzamelde om haar laatste woorden te laten gelden. Waar hij de kracht vandaan haalde weet niemand maar hij deed het. Hij vertelde wat zijn vrouw nog graag had willen zeggen. Op het einde van het gedicht rechte hij zijn rug en sprak met luide toon haar laatste woorden:
”Oordeel niet over mij, oordeel niet over mijn leven. Je hebt mijn pijn niet gekend en mijn angsten niet gevoeld. Dus alsjeblieft…oordeel niet over mij.”
Er ging een zucht van respect door de kerk en terwijl de familie, vrienden en bekenden naar het graf toe liepen liet de zon zich weer even zien. Niemand van de mensen die hier liepen had vorige week gedacht hier nu te zijn. En vooral niet voor haar.
Ze was altijd zo vrolijk, zo hartelijk en zo geliefd. Ze werd aanbeden door haar man en vertroeteld door haar zonen. Ze had haar leven weer op de rit na een tumor te hebben overwonnen. Maar toch, achter al dat vrolijke gebabbel, achter die onbezorgde blik zat zoveel pijn en zoveel angst dat het voor haar niet meer te dragen was. De uitspraak ‘een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest’ kennen we allemaal. Hoe doeltreffend deze uitspraak is zie je helaas hier, bij haar.
Niemand in de omgeving van deze geliefde vrouw was op de hoogte van haar angsten. Het was voor iedereen een shock dat zij zo worstelde met de angst dat de tumor terug zou komen. Ze heeft in stilte geleden en die doods angst kon zij niet langer aan.
Ik zit met de rouwkaart in mijn handen. Ik staar nog steeds naar de kaart. Ze is slechts vijfenveertig jaar geworden. Naast mij zit Astrid mijn lieve vriendin. Ze heeft haar jeugdvriendin moeten begraven. Een vriendschap die al ruim dertig jaar bestond schudt na op zijn grondvesten. De pijn is te voelen in de bedompte lucht. Astrid zit vol met vragen, ik voel haar verdriet maar ik kan niks anders doen dan haar hand vasthouden en herinneringen ophalen aan haar vriendin die er nu niet meer is.
Nee. Ik oordeel niet, ik oordeel niet over haar leven. Ik heb haar pijn niet gevoeld en haar angsten niet gekend. Ik kan nu niks anders doen dan er zijn voor Astrid om haar mijn steun en troost te geven. En nee, ik zal nooit meer oordelen over de keus van een ander.