Carlijn Willemstijn:
Onsterfelijk
“Doorverwezen? Jij? Naar het ziekenhuis?”
Ik zit met mijn moeder in de auto. Ik rijd, zij telefoneert naast mij. We hebben zojuist een fikse duinwandeling gemaakt in het heuvelachtige Schoorl en keren nu moe maar voldaan huiswaarts. Plots ging haar telefoon en nadat ze vijf minuten ‘oh nee’, ‘ja oké’ en ‘och’ heeft gezegd, blijkt nu dat de persoon aan de andere kant van de lijn wordt doorverwezen naar een ziekenhuis. Althans, dat maak ik er uit op.
In gedachten ga ik het rijtje van vrienden en bekenden van mijn moeder af. Wie zal dat zijn aan de andere kant van de lijn? Die vriendin met hartklachten? Of de buurman die al tijden last heeft van zijn staar?
“Ach lieverd wat naar. We zijn over een half uurtje thuis. Zet jij alvast koffie? Daar ben ik nu wel aan toe.” Verzucht mijn moeder door de telefoon.
Abrupt klemmen mijn vuisten zich om het stuur. Lieverd? Thuis? Koffie? Dan moet het mijn vader zijn die ze aan de lijn heeft. Ik kijk verschrikt naar mijn moeder die nerveus haar telefoon terug in het hoesje stopt. De rode wangen van de wandeltocht hebben plaats gemaakt voor een witte waas rondom haar neusje.
“Wat is er nou met papa?” vraag ik terwijl mijn hartslag toeneemt en er een onrustige kriebel ter hoogte van mijn maag groeit.
“Hij moest vanmorgen naar de tandarts, hij heeft iets gezien in zijn mond. Een vreemd plekje. Zag er niet goed uit. Zit er al lang. Hij moet naar het ziekenhuis. Het moet nagekeken worden.” Dreunt mijn moeder in monotone toon op. Naar een ziekenhuis? Mijn vader die nog nooit iets heeft gemankeerd? Mijn vader die amper ziekendagen heeft gehad in de 45 jaar dat hij bij dezelfde baas werkte? Mijn vader die sinds kort geniet van de VUT?
We vervolgen de rest van de autorit in stilte, ieder met onze eigen gedachten. Zodra we de snelweg verlaten hoor ik mijn moeder diep zuchten. Ik leg mijn hand op haar knie en zij knijpt er liefdevol in. We voelen exact hetzelfde; ongeloof en onzekerheid maar bovenal liefde voor elkaar en mijn vader.
Ik begeleid al jaren zieke mensen. Jong en oud, man en vrouw, groot en klein, dik en dun. Een beetje ziek, ernstig ziek; diverse lieve mensen hebben mijn levenspad gekruist. Maar een mogelijk zieke vader is nieuw voor mij en emotioneel niet te vergelijken met alle voorgaande zieke mensen.
Het besef dat mijn fitte gezonde ouders iets kunnen gaan mankeren hakt er flink in. Ik vraag om mij heen naar ervaringsverhalen van vrienden en bekenden. Maar geen verhaal is te vergelijken met dat van mijn vader, want dit is mijn papa en mijn papa mag toch niets mankeren? Mijn vader zou toch altijd gezond en sterk blijven? Mijn rots in de branding? Blijkbaar voelt elk kind dat, hoe jong of oud je ook bent.
Hoe het uiteindelijk af gaat lopen weet ik niet.
Hij zit nog in de onderzoeksfase, het woord kanker is al gevallen en de onderzoeken volgen elkaar in rap tempo op. Hopelijk is het vals alarm en is er uiteindelijk niks aan de hand. Dan zeggen we thuis allemaal: “Zie je wel, dat dachten we al, jij kan toch niks mankeren?”. Dan haal ik taart, dan drinken we een wijntje en dan knuffel ik mijn vader.
Maar toch, vanaf vandaag is het besef er opeens.
Niemand is onsterfelijk, ook mijn vader niet.