Carolien Kooi, Hospice medewerkster:
Omdat het moet van mijn dochter
De coordinator vroeg mij of ik naar een oudere, alleenstaande man wilde gaan met longkanker. Zijn dochter paste gewoonlijk op haar vader maar wilde overdag naar haar werk.
Ze woonde naast haar vader en de last werd haar inmiddels te zwaar. Ze deed al tijden zijn boodschappen, het huishouden, ze kookte en deed zijn was.
Nu was hij ook nog ziek geworden. Ze ging er moreel bijna aan onderdoor.
Mijn dienst begon om tien uur. Zoals afgesproken was de achterdeur open en kwam ik binnen via de keuken. Hier lagen een aantal geschreven briefjes van zijn dochter. Er stond precies in omschreven hoe haar vader zijn koffie wilde, hoe sterk en wat erin. Wat hij wel en niet zelfstandig kon doen.
Wat we hem te eten konden aanbieden, hoe laat, en ga zo maar door.
Nieuwsgierig liep in de woonkamer binnen.
˜Goede morgen meneer van Veen, zei ik. ˜Heeft u goed geslapen?”
Geen antwoord. Meneer keek me chagrijnig aan.
Ik ben Carolien en kom, zoals afgesproken met uw dochter, u een beetje helpen met eten en drinken en zo. Heeft u trek in koffie?
Meneer gaf opnieuw geen antwoord. Hij pakte de krant van het tafeltje naast zijn bed. De krant was er eerder die ochtend neergelegd.
˜Is uw dochter vanmorgen al langs geweest?” vroeg ik.
In plaats van een antwoord gaapte meneer een verveelde geeuw en vroeg daarna of ik alsjeblieft niet zo veel wilde praten.
Ik bedacht dat ik in het begin van mijn opleiding geleerd heb dat de terminale patient centraal staat, en dat mijn waarden en normen niet belangrijk zijn. Ik begaf mij als gast in het huis van deze man. Ik hield dus, hoe moeilijk ook, mijn mond.
Ik zette koffie zoals beschreven in de handleiding en zette deze voor meneer neer. Zonder te bedanken dronk hij zijn koffie op. Ik pakte een boek en begon te lezen. Heerlijk stil en volkomen rustig zaten we ieder in een hoekje van de kamer. Kort daarna kwam de wijkverpleegster. Ze kwam meneer wassen.
Ze ratelde daarbij aan een stuk door.
˜Oh jee.., dacht ik..
Ze vroeg wat meneer vroeger voor werk had gedaan en stelde hem allerlei persoonlijke vragen.
Meneer zei bits tegen de wijkverpleegster dat hij niet wenste te praten. Ze deed net of ze niks had gehoord en bleef gezellig allerlei dingetjes vragen totdat meneer het zat was.
˜Ik heb je toch gezegd dat ik ##??!!** ..niet wil praten!
De wijkverpleegster stopte met wassen en maakte meneer duidelijk dat ze hem erg onaardig en onbeleefd vond. Er volgde een wat gespannen sfeer.
De wijkverpleegster maakte snel haar werk af en plantte zoals de dochter het op een briefje geschreven had, meneer op de bank in de woonkamer.
Daarna schreef ze wat aantekeningen in haar zorgmap en vertrok.
Ik schonk zonder iets te zeggen nog een kopje koffie voor ons beiden in en ging weer in mijn stoel zitten.
Meneer pakte de koffie en verzuchtte: “Ik heb hier liever niemand, maar het moet van mijn dochter”.