Carlijn Willemstijn:
Nog twintig keer
“’t kost zoveel die taxi’s, mijn verzekering vergoedt niet alles. Maar ik kan niet met het openbaar vervoer komen. Ik ben te moe, te ziek.”
Ik knik de kleine vrouw naast mij bemoedigend toe terwijl er een druppeltje spuug vanuit haar mondhoek over haar kin glijdt. Ik reik haar een zakdoekje aan. Ze gebruikt hem echter niet om haar spuug mee weg te vegen, ze vangt er haar tranen mee op. Ik zit in de wachtkamer van de Iris, de hoofd/hals-bestralingsruimte van de Daniel den Hoed kliniek. Ik wacht tot mijn vader klaar is. De zesde bestraling van deze week, nog drie volle weken te gaan. Een hels traject wat je je alleen kunt voorstellen als je het zelf ondergaat of van heel dichtbij meemaakt.
“Hoi Sjaak, ik lag bij jou op zaal, ben je ook al begonnen?” vraagt de vrouw die ik zojuist een zakdoekje heb gegeven aan de man die de wachtkamer inschuifelt.
“Oh hallo, U ook hier? Ja, de bestraling moest eerder beginnen, er was toch een uitzaaiing te zien. Ik heb nu mijn eerste bestraling”
“Het beste dan maar het Sjaak, ik zit nu in m’n tweede week, geniet nu je nog kunt slikken van je avondeten. Over een paar weken is alles anders.” Ik zie haar gezicht vertrekken. Het litteken in haar hals van haar eerdere operatie beweegt stroef mee.
Er trekt een siddering door mijn lijf. Ik wil hier weg. De ruimte, de sfeer, het benauwt mij. Tot enkele maanden geleden was de impact van kanker mij nog onbekend. Kanker kwam wel voor maar niet in mijn directe omgeving. Totdat het mijn vader trof en ik van dichtbij alle angst, pijn en emoties meemaakte. De kale koppies van medepatiënten, de zieke mensen die in foetushouding in bed liggen. Het raakt mij diep. Sindsdien is het onbezorgde uit mijn leven weggeslagen en ik vraag mij af wanneer en of dat ooit terug zal komen. Alles is bedekt met een rauw randje, de programma’s op tv zijn saai, de kleuren buiten zijn dof en muziek klinkt mij minder zuiver in de oren. Het is moeilijk om mijn aandacht bij mijn werkzaamheden te houden en ik vind mensen al gauw zeuren over alledaagse dingen.
Alles staat in het teken van wachten; wachten tot de behandeling van mijn vader aanslaat, wachten op weer een dokter, een uitslag of een traject. Tussendoor overleven we en kijken vol medeleven naar alle medepatiënten die ons pad kruisen.
“Ik vraag me wel eens af mevrouw, waarom ik dit eigenlijk nog doe,” zegt de man die Sjaak blijkt te heten. “M’n eigen wijffie is al jaren dood, m’n kinderen wonen her en der over de wereld en ik heb eigenlijk best een mooi leven gehad. Het was ook best geweest als ik gewoon rustig de pijp uit ging. Maar ja, daar heb je niets over te zeggen hè? De dokter vond toch dat ik dit moest proberen, maar ‘t is niet niks zo in je eentje thuis.”
Ik denk aan mijn vader die gelukkig mijn moeder en zijn dochters dicht naast hem heeft staan. Geen moment heeft hij zich alleen hoeven voelen, al zal je kanker altijd als een eenzaam traject moeten bestrijden. Hij ondergaat het, wij niet. Maar steun van zijn gezin geeft papa de moed om door te zetten. Ik heb te doen met deze meneer die zo eerlijk aangeeft dat het voor hem eigenlijk niet meer hoeft. Hij ondergaat het omdat zijn dokter vond dat hij het moest proberen, mijn vader doorstaat het voor zijn gezin.
Een deur gaat open en mijn vader komt de kleedruimte uit. Ik hijs hem in zijn jas en na een knikje naar de medepatiënten lopen we het ziekenhuis weer uit. De wind slaat ons in het gezicht, de frisse lucht doet mij goed. Ik haak mijn arm in mijn vaders arm en aai hem met mijn vrije hand liefkozend over zijn hoofd. Hij lacht liefdevol terug. “Zo pap, nog twintig keer!”
Zodra ik thuis kom nestel ik mij met een tijdschrift en een kop thee op de bank. Even geen prikkels en drukte om mij heen, het is wel weer genoeg voor vandaag. Ik sla de Margriet open en mijn oog valt op een stukje tekst: ‘ Een mens kan veel doorstaan als hij weet waar hij het voor doet.’
‘Zo is het maar net, ’ denk ik stilletjes bij mijzelf terwijl er een traan over mijn wang heen biggelt, ‘Nog twintig keer….’