Carlijn Willemstijn:
Met mijn kop in het zand
Iedereen lijkt ontspannen. Er zitten slechts vijf mensen in de wachtkamer. De een leest een tijdschrift, de ander speelt met zijn telefoon. Mijn hartslag is echter hoog. Mijn adem stokt in mijn keel en ik voel de bibbers in mijn benen.
Ik ben terug in het ziekenhuis, terug bij de arts die ik lang niet heb gezien. Ik heb mijzelf twee jaar geleden voorgenomen om hier alleen nog maar naar toe te gaan als ik doodziek zou zijn, als het echt niet anders zou kunnen. Dat is nu niet zo. Ik ben niet doodziek. Ik kan gewoon weglopen en door leven zoals ik al een jaar doe. Toch zou dat niet fair zijn. Al ruim een jaar negeer ik signalen die overduidelijk zijn. Klachten die ik vroeger ook had zijn terug. Klachten die ondanks de medicijnen niet minder worden.
“Mevrouw Willemstijn?” hoor ik op de gang.
Ik kom overeind en samen met mijn zus loop ik de spreekkamer in van de vriendelijke maag-darm specialiste.
“Zo, je bent lang niet geweest, wat kan ik voor je betekenen?” vraagt zij mij vriendelijk.
Ik vertel mijn verhaal. De klachten nemen weer toe ondanks de medicijnen. Niet zeer ernstig maar wel storend. Ik heb de medicatie al verdubbeld maar toch zit het mij niet lekker. Ik slaap er slecht van, ben mij bewust van de ontstekingen in mijn lijf. Ik vertel eerlijk dat ik weet dat ik te lang gewacht heb met dit bezoek maar angst weerhield mij van het maken van een afspraak.
De dokter kijkt mij even aan, vouwt haar handen onder haar kin en zegt op zachte toon:
“Wat vind je er van als we binnenkort weer eens een scopie gaan doen van je maag en darmen? Even met een camera van binnen kijken?’
Mijn oren tuten. Mijn mond wordt droog en ik kan niet meer slikken. Ik verlies mijn zelfbeheersing bij het horen van het woord ‘scopie’. Als een klein kind begin ik te huilen en schud mijn hoofd. Mijn zus aait troostend mijn arm, de dokter kijkt mij verbaasd aan en ik wil het liefste weg rennen.
“Vanwaar deze heftige emotie? Dat ben ik van jou niet gewend?” vraagt de arts vol medeleven .
“Nee! Niet weer al die slangen, dat heb ik vroeger al zo vaak gehad. Ik kan het niet meer, het is teveel geweest, te nare herinneringen aan al die camera’s in alle gaten van mijn lijf. Ik was al bang dat U dat zou willen gaan doen, die angst heeft mij een jaar weggehouden uit dit ziekenhuis.”
Ik word gekalmeerd. De arts legt rustig uit wat ze gaan doen en het onderzoek kan worden gedaan met een roesje. Het is een ingreep van niks als je je kunt ontspannen. Haar woorden glijden langs mij heen. Ik weet het allemaal al, het is al zo vaak verteld. Maar voor mij is dit onderzoek het ergste wat er is.
Jaren geleden zijn er talloze slangen onder grof geweld mijn keel en darmen door geduwd. Het kon toen niet anders, de situatie was er naar dat er direct gehandeld moest worden. Rationeel kon ik dat bevatten maar mentaal heeft dat er flink in gehakt.
Zo heeft ieder mens zijn angsten. Wat de een makkelijk ondergaat, vindt de ander een marteling.
Door wat je in het leven meemaakt kun je angstig worden en die angst kan zo hoog oplopen dat je met jezelf afspreekt nooit meer bloot te staan aan die stress. Met als gevolg dat je jaren niet meer naar de dokter gaat, je klachten negeert of simpelweg steeds meer pijnstillers gaat slikken.
Maar nu kan ik er niet meer onderuit. De afspraak wordt gemaakt, de datum staat vast.
“Het zal vast allemaal wel meevallen,” zegt mijn zus liefdevol terwijl ze haar arm om mij heen slaat.
Ik zeg niks. Ik loop naar de auto en ik stap in. Denkend aan de afspraak die ik lang geleden met mijzelf had gemaakt: ‘Ik zou alleen nog zo’n onderzoek ondergaan als ik doodziek was, dat ben ik nu niet. Zal ik dan toch afbellen?’
Een stemmetje in mijn achterhoofd zegt nee. Ik moet dit doen.
‘Steek je kop niet langer in het zand’, herhaal ik steeds weer in gedachten. Over zes weken staat het onderzoek gepland, maar eerst nog lekker op vakantie. Languit op het strand, nog even met mijn kop en lijf in het zand.