Carlijn Willemstijn:
Laat haar niet alleen
“Wat moet ik zonder jou? Zeg het me. Wie ben ik nog zonder jou? ”
Ze fluistert bijna. Ze zit in het gras op haar knieën voor het graf. Ik sta stil. Durf geen stap meer te verzetten. Lamgeslagen door het beeld dat ik zie. Zij in haar witte jurkje. Haar blonde haren op haar schouders. Ze is jong, breekbaar maar zo mooi. De grafsteen is diep zwart en knalt mij als een harde waarheid tegemoet. Het contrast tussen zo levendig jong en zwart doods is enorm.
Wanneer ik zachtjes en langzaam langs haar heen wil lopen verstijf ik weer.
“Ooh echt? Denk je dat? Gekkie toch…”
Ik kijk om mij heen. Zoekend naar een ander persoon. Die is er niet. Zij zit alleen, vijf meter voor mij aan het graf. Tegen wie praat zij dan? Waarom klinkt ze opeens zo blij?
“Zoals altijd maak je mij aan het lachen.”
Zegt ze wat harder, vrolijker en lachend. Telefoneert ze? Ik kijk naar haar handen. Verwacht een telefoon te zien maar haar handen zijn leeg. Ze liggen open, bijna wanhopig in haar schoot met de palmen omhoog. Ik kijk naar haar oren. Verwacht daar telefoon oortjes in te zien maar haar oren zijn leeg. Slechts kleine diamanten knopjes blinken in haar lelletjes.
“Ja. Morgen. Morgen komen de nieuwe bewoners.”
Langzaam begint het mij te dagen.
“Oja enorm,” gaat ze verder, “wat zal ik ons huis missen. Vreselijk om weg te moeten uit ons huis. We hadden het beter moeten regelen. Nee, dat weet ik. Daar kun jij niks aan doen. Niet meer.”
Haar stem geluid neemt weer af. Haar hoofd zakt wat omlaag, haar schouders eveneens. Ze snikt. Snuift. Met nog steeds haar handen open in haar schoot.
Ik ga iets opzij en zie de tekst op het graf. ‘Door een noodlottig ongeval is op dertigjarige leeftijd overleden onze lieve Ruben’.
Ze verschuift. Gaat op de zijkant van haar dijen zitten. Fluistert iets en vervolgt haar ‘gesprek’ met haar Ruben. Ik geneer mij. Heb het gevoel haar af te luisteren. Ik kuch zodat ze weet dat ze niet alleen is. Maar ze hoort mij niet. Ze heeft alleen ‘oren’ voor haar overleden Ruben.
Onverwacht snel staat zij op, draait zich om en komt mijn kant op lopen. Ik voel mij betrapt en kijk wat knullig omhoog. Ik zie een roodborstje op een takje hupsen en volg het vogeltje met mijn ogen.
“Hallo, wat is het een mooie dag he?”
Ik hoor haar vrolijke stem, zie een gemaakte lach maar daar achter staan verdrietig kijkende blauwe ogen.
“Een mooie dag, ja, het is mooi weer.”
Meer krijg ik mijn strot niet uit. Ik vind het geen mooie dag. Haar verdriet, haar gesprek met de overleden Ruben en vervolgens haar schijnvertoning naar mij. Het klopt niet. Het is zo schrijnend pijnlijk. Rouw in zijn diepste betekenis. Ze weet niet hoe ze verder moet zonder hem dus komt ze hier voor een gesprek met haar overleden Ruben. In haar hoofd praat hij terug. In haar hoofd maakt hij haar weer aan het lachen en heeft hij een antwoord op al haar vragen en wanhoop. In haar hoofd zijn ze samen. Nog een maal samen voordat zij weer naar hun lege huis vertrekt. Het huis waar Ruben niet meer is en waar morgen de nieuwe bewoners hun intrek nemen. Ruben is weggeslagen, weggerukt en uitgevaagd uit haar leven. Mijn blik gaat weer omhoog. Het roodborstje wipt van het takje, vliegt weg achter het meisje in het witte jurkje aan. Ik kan een glimlach niet onderdrukken en fluister zachtjes:
“Heel goed Ruben, waak maar over haar en maak haar alsjeblieft nog vaak aan het lachen. Of ze je nu echt hoort of niet, laat haar niet alleen. Dat kan ze nog niet aan.”
Reageren? Doe dat helemaal onderaan..