Er is geen dood
Om te verrijzen elders weer,
Stralend in ‘s hemels juweelen koepel
Om nimmer te verbleeken meer.
Er is geen dood. Het bosch, verdwijnend,
Laat uitzicht op d’ oneindigheid:
De rots verbrokkelt om te voeden
Het hong’rige mos alom verspreid.
Er is geen dood. Het stof der aarde.
Door zomerregens opgeleefd
Verkeert in voedzaam graan of vruchten.
Of kleurenspel van bloemen geeft.
Er is geen dood. De blären vallen,
Der bloemen pracht is ras voorbij.
Zij wachten heel den winter allen
Op den warmen ademtocht van Mei.
Er is geen dood, hoewel wij treuren.
Als vormen, schoon en ons vertrouwd,
Uit onze armen ons ontvallen.
Ons achterlatend leeg en koud
Hoewel gebogen en gebroken.
Wij stil-bedroefd. in rouwgewaad.
D’ omhulsels zacht ter ruste brengen.
Wanend dat alles men achterlaat.
Zijn zij niet dood. Zij zijn getreden
Achter den nevel, die ons verblindt.
Een ruimer sfeer heeft zich geopend
Voor wie zich aan gene zijde bevindt.
Hun zwaar gewaad is afgeworpen.
Zij dragen thans een blinkend kleed.
Zij hebben zich niet ver begeven,
Zijn meer nabij nog dan men weet.
Hoewel onzichtbaar, niet verloren,
Zij hebben lief en zijn er nog.
Degenen, die zij achterlieten.
Zijn nooit door hen vergeten toch.
Soms voelen, koortsig nog gespannen,
W’ als balsem hun nabijheid weer,
Wij zijn er in den geest bewust van.
En rust en troost daalt op ons neer.
Ja, steeds nabij, hoewel onzichtbaar,
Omzweeft ons de geliefde geest
Want God is Leven, is oneindig.
En doden zijn er nooit geweest.
John Mc Creery