Het verhaal van Rachel Frankenhuis
Als ik iets in mijn leven heb geleerd, dan is het dit: probeer dat dualistische denken los te laten. Goed of fout, mooi of lelijk, zwart of wit, het zijn schijntegenstellingen. Zo maken leven en dood ook deel uit van een en dezelfde werkelijkheid.
Naam: Rachel Frankenhuis (1949)
Is: kindertherapeut
Verblijft: in Joods Hospice Immanuel in Amsterdam. Heeft 34 jaar aan een Amsterdamse gracht gewoond.
Wat vooraf ging: Bij jaarlijkse controle na borstkanker, die tien jaar geleden was bestreden, kwamen afgelopen zomer uitzaaiingen in botbeen, bekken, wervelkolom en longen aan het licht. Behandeling is sindsdien gericht op pijnbestrijding; genezing is uitgesloten.
Ik heb een leven van strijd achter de rug. Ik heb met Amerikaanse straatkinderen gewerkt. Ik heb in een kibboets gewoond. Ik ben op de meeste continenten in de wereld geweest en heb me daar in allerlei misstanden en conflicten kunnen verdiepen. Lange tijd heb ik een relatie gehad met een Israëlitische linkse activist en documentairemaker. Ik was een wereldverbeteraar, als levenshouding, ik hoop dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen.
Die strijd in mezelf is de verwerking van een jeugdtrauma geweest. Ik ben een tweede generatie oorlogsslachtoffer. Mijn vader was in juli 1942 bij het allereerste jodentransport naar Polen. Het is een wonder dat hij Auschwitz en een hele rij andere kampen heeft overleefd. Hij heeft de verschrikkelijkste dingen meegemaakt, maar over de oorlog heb ik hem nooit een stom woord horen zeggen. Altijd was hij vrolijk, altijd bezig. Als kind voelde ik natuurlijk donders goed dat dit niet normaal was, dat ik hem moest ontzien, lief zijn, mijn best doen op school en dat ik het nooit, nóóit goed genoeg zou doen.
In het voorjaar van 2009 was ik in een vredeskamp van Israëliërs en Palestijnen in de heuvels bij Haifa. Daar hoorde ik weer vertellen over de vredesactivist Thich Nhat Hanh, een boeddhistische monnik uit Vietnam die de vreselijkste bombardementen heeft meegemaakt en later verzoeningsbijeenkomsten met Amerikaanse militairen heeft georganiseerd. Hij woont in Frankrijk en heeft daar een leefgemeenschap, Plum Village. Ik dacht: ik ga ook eens naar hem toe.
In augustus 2009 ging ik, bepakt met een rugzak en tentje, naar Frankrijk. Ik was moe, zo godvergeten moe. De eerste nacht werd ik doodziek wakker. Vreselijk gekotst heb ik toen. Ik dacht op dat moment: weg ermee, de hele oorlog, alle strijd heb ik daar letterlijk uitgebraakt.
De week bij Thich Nhat Hanh werd een onvergetelijke ervaring. De meditaties daar, de ontmoetingen met mensen, de liefdevolle aandacht voor elkaar: het heeft me een innerlijke rust gebracht waarvan ik nog steeds flabbergasted ben.
Maar denk niet dat ik nu helemaal into deze goeroe ben. Mijn hele leven is, behalve strijd, ook een spirituele zoektocht geweest. In 1987 ben ik begonnen met lernen bij rabbijn Yehuda Ashkenazy, omdat ik mijn joodse wortels wilde onderzoeken. Ik heb me verdiept in de mystiek van het soefisme uit de vroege islam. Wat de soefi Kahlil Gibran in zijn bundel De profeet over de dood schrijft, behoort tot de allermooiste teksten die ik in mijn leven ooit heb gelezen: ‘Als je echt de ziel van de dood wilt kennen, open je hart dan voor het leven/ Want leven en dood is een, zoals de rivier en de zee ook een zijn.
Hindoeïsme, taoïsme, uit alles en overal heb ik inspiratie geput. Ik moet opeens denken aan een Amsterdamse politieman die ik ’s in een documentaire hoorde zeggen: “Ik heb niet gestudeerd, ik heb de straatacademie gedaan.” Zo heb ik ook geleefd en geleerd: door mensen uit de hele wereld te ontmoeten, te luisteren, te lezen, te zoeken.
In september twee jaar terug, een paar weken na mijn verblijf bij Thich Nhat Hanh, had ik mijn jaarlijkse controle in het ziekenhuis. Toen bleek: het is helemaal mis, de kanker zit van mijn scheenbeen tot in mijn nek. Ik voelde me alsof ik in drie films tegelijk speelde: ik was nog gewoon aan het werk, ik zou met twee vriendinnen een reis maken door het zuiden van Marokko en nu moest ik ook weer met die kanker aan de slag.
Vraag me niet hoe ik het heb klaargespeeld, maar ik ben er doorheen gekomen. Mijn werk heb ik stap voor stap losgelaten. Ik heb chemokuren doorstaan. Ik heb die reis door Marokko gemaakt. Ik ben zelfs nog in Japan geweest. En in Rusland. Ja, Rusland: dat was ook zoiets. Ik dacht steeds: ik moet nog naar Rusland, ik snapte zelf niet goed waarom. Totdat ik daar opeens in een bos liep en fotootjes van gefusilleerde soldaten uit het Rode Leger aan bomen gespijkerd zag. Toen begreep ik het: mannen zoals zij hebben Auschwitz bevrijd. Zonder hen was ik er niet geweest.
Nu ben ik hier, in dit joodse hospice, voor de laatste fase van mijn leven. Ik stuiterde toen ik hierheen werd gebracht, met een hoofd vol dingen die ik nog wilde. Maar ik kwam deze kamer binnen en ik dacht onmiddellijk: ik hoef helemaal niks meer, ik kom thuis, dit is het landschap van mijn ziel, ik ga hier niet meer weg.
En eerlijk: ik voel me op dit moment intens gelukkig. Als ik iets in mijn leven heb geleerd, dan is het dit: probeer dat dualistische denken los te laten. Goed of fout, mooi of lelijk, zwart of wit, het zijn schijntegenstellingen, het zijn verroeste denkpatronen. Zo maken leven en dood ook deel uit van een en dezelfde werkelijkheid. Wat na het leven komt, is te groot om in woorden te vatten. Ik hoef die woorden niet meer te zoeken. Ik merk het wel. Het zal net zo prachtig zijn als het leven dat ik heb gehad.
Thich Nhat Hanh heeft me het inzicht gegeven dat je het ene uiterste niet met het andere uiterste kunt bestrijden. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Dit artikel verscheen eerder in het NRC Handelsblad op 23 april 2011 in de artikelenreeks ‘Het laatste woord’ Tekst & foto’s Gijsbert van Es