Carlijn Willemstijn:
Nog zo veel vragen
Ze kruipt uit bed, sluipt de trap af. In de donkere woonkamer gaat ze op de bank zitten. Slaat een deken om zich heen en staart naar buiten. Net als de voorgaande nachten ratelen haar gedachten en pijnigt zij zichzelf.
“Waren we wel echte vriendinnen? Was ik wel een goede vriendin voor haar?”
Ze kenden elkaar vanaf hun elfde jaar via de muziekschool . Vier handen op een buik. Waar zij ging, ging Manon ook. De eerste verliefdheden, vakanties, studies en keuzes werden samen gedeeld. Naarmate ze ouder werden maakten ze onderdeel uit van een hechte vriendengroep. Dagjes varen, concerten, feesten en vakanties werden samen gevierd. Het geluk en plezier kon niet op. Manon nam haar vaak mee naar de meest bijzondere en unieke plekjes, terrassen en locaties voor een middag plezier. De eerste baby’s werden geboren, vlaggen hingen uit. Maar op dat moment zat Manon bij de dokter en stortte haar wereld in. Kanker. In haar hoofd.
Vrienden kwamen bijeen. Waren verbijsterd. Vol ongeloof.
‘Dit kon toch niet waar zijn? Wij, dertigers, de super generatie, overvallen door zoiets als kanker?’ Manon ging er vol gas tegenaan. Er volgde een operatie. Chemo’s, bestralingen, kots, pijn en ellende zorgden er voor dat de tumor niet groeide. Intussen breiden de vriendengroep hun geluk uit. Nog meer baby’s, nog meer bruiloften, nog meer plezier. Terwijl Manon op haar stille donkere kamer crepeerde van de pijn in haar kop. Vrienden kwamen langs, steunden haar, wilden haar afleiden maar meer konden zij niet doen. Ze ging er bijna aan kapot om haar vriendin Manon zo te zien. Een jaar later durfde ze opgelucht adem te halen; de tumor was niet gegroeid, ze leek te herstellen.
Zomaar op een dag. Bam. De hoofdpijn begon weer. De onderzoeken volgden elkaar in rap tempo op. De tumor was onrustig. Manon werd volledig onderuit geschopt. Vrienden waren in nog grotere verbijstering dan het jaar daarvoor.
En zij? Ze wilde er zijn voor haar vriendin. Ze wilde gesprekken, samen huilen, haar pijn overnemen en haar troosten. Maar hoe meer toenadering zij zocht, hoe meer afstand Manon nam. Al gauw werd duidelijk dat Manon niet meer te genezen was. Ze wilde Manon bijstaan maar kwam vaak niet verder dan de gang. Andere kennissen waren vaker bij Manon dan zij, haar hartsvriendin. Heel voorzichtig bracht ze het ter sprake maar Manon reageerde boos, woest en verbitterd. Ze reageerde zich af op haar. En dat alles zonder het woord dood of kanker ooit te noemen. Krampachtig vermeed Manon deze woorden, alsof de kanker er niet was.
“Doe verdomme normaal!” had ze haar toe willen schreeuwen, “Ik ben je vriendin. Ik mis je. Ik weet dat het oneerlijk is maar duw mij niet van je af. Ik wil je steunen, er voor je zijn, onze liefde voelen. Ik wil geen afstand. Ben je vergeten wat we allemaal hebben beleefd? We hebben samen geweldige jaren gehad”
Maar ze zei niets. Ze durfde niet. Te bang om Manon te kwetsen terwijl ze het al moeilijk genoeg had.
‘Waar is de lieve, vrolijke Manon gebleven, die iedere situatie van een andere kant kon bekijken, kon relativeren en iedereen het beste gunde?’ vroeg ze zich in stilte af. ‘Verandert ze door de tumor in haar hoofd of is dit de bittere kant van haar die ik nooit eerder heb gezien?’
Manon ging achteruit. Haar einde naderde. Bij een van de laatste bezoekjes zaten ze eindelijk samen op de bank. Geen andere visite, geen verpleegsters of thuiszorg om hen heen. Manon kon niet meer zelfstandig zitten, ze hing scheef op de bank. Ze kon amper meer spreken door de tumor in haar hoofd. Maar ze keek haar aan en die ene blik in haar donkerbruine ogen zei alles. De mildheid kwam terug op Manon d’r gezicht. Een intense blik die minuten lang aanhield. Alsof Manon zwijgend met haar ogen sprak;
“Sorry, sorry voor hoe ik heb gedaan. Ik wilde je geen pijn doen maar ik kon niet anders. Door alvast afstand van je te nemen wilde ik mijn dood makkelijker voor je maken.”
Manon maakt een wat grommend geluid. De spieren in haar hals spant zij aan. Hortend en stotend fluistert zij
“G..g.. Gggg…oed”
Ze schrok van het geluid. Ze was verbijsterd. Schoot naar voren, nam Manon haar handen vast en zei:
“Bedoel je dat we het goed hebben gehad? En dat het nu goed is, bedoel je dat? Ja he, dat bedoel je toch?”
Heel traag knikt Manon en huilt in haar armen.
Het is maanden later. Manon is inmiddels gecremeerd. Vele tranen zijn gelaten en een diep gapend gat vol rouw zit in haar hart. Snachts wordt zij gepijnigd door haar gedachten. ‘Zei haar laatste intense blik dat echt of wilde ik dat? Had Manon spijt? Wist ze hoe lelijk ze had gedaan of kwam dat door haar ziekte? Was ik wel een goede vriendin? Was onze vriendschap wel zo intens als ik dacht? Hoe keek Manon op onze vriendschap terug ?’
Het is te laat. De belangrijkste vragen zijn niet gesteld. De mooiste en eerlijkste gesprekken zijn niet gevoerd. Met dat feit moet ze leren leven. Ze sluipt terug naar boven, kruipt in haar kille bed. Manon op haar netvlies gebrand. Voor de zoveelste nacht valt ze in een droomloze onrustige slaap vol vragen en herinneringen.